NEDERLANDSTALIGE BENAMING: Sporenschildpad
FAMILIE: Testudinidae
WETENSCHAPPELIJKE BENAMING: Centrochelys sulcata (GRAY 1872)
VERSPREIDINGCentrochelys sulcata leeft voornamelijk tussen de 12de en 18de noordelijke breedtegraad.
Ze zijn te vinden in Eritrea, Ethiopié (mogelijk) Djibouti en Sudan, in het oosten over de Centraal-Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Kameroen, Niger, (vermoedelijk) Nigeria, Burkina Faso, Benin en Mali tot Mauretanié en, Senegal (tot in het westen)
(ZIE
BLAUW GEBIED)
LEEFOMGEVINGCentrochelys sulcata leeft in gebieden met grasland, savannes, droogtebossen tot aan (semi) woestijnen en woestijnranden. Het is een van de weinige reptielensoorten die in de semi-Sahara of zelfs Sahara weet te overleven. Overdag zijn temperaturen van 40°C niet zeldzaam, 's nachts daalt de temperatuur zelden onder de 15°C. Afhankelijk van het jaargetijde en ook de leefomgeving fluctueert de temperatuur tussen maximale waarden van 35-50°C en de minimale waarden van 3-21°C . Per jaar valt er gemiddeld 500mm neerslag. (afhankelijk van de breedtegraad in verschillende hoeveelheden)
Om uitdroging te voorkomen graven de dieren diepe holen waar ze zich bij grote hitte of koele nachten terugtrekken. De ingang van de holen ligt meestal verscholen onder bomen of in een kleine heuvel, lage bosjes...deze holen kunnen tot 4meter diep zijn en 15m lang. Vaak graven ze de holen niet zelf maar gebruiken bouwsels van zoogdieren die ze zonodig wat groter maken. Mannetje en vrouwtjes leven in gescheiden holen, maar vaak wel in elkaars nabijheid. Meestal wisselen ze na 2-3 jaar van onderkomen, meestal slechts 100 tot 200m van het oude hol vandaan.
Metingen in de winter wezen uit dat de temperatuur in de holen waar de dieren zich terugtrekken voor de koude 15-20°C bedroeg, de dieren worden dus zelden blootgesteld aan temperaturen onder de 15°C gezien ze zich dan ondergronds beheven. De luchtvochtigheid in de holen bedraagt circa 60%, dit is 40% hoger dan het aardoppervlak.
GROOTTE EN GEWICHTCentrochelys sulcata is de grootste landschildpaddensoort van het vaste land.
Het grootste tot nu toe gekende exemplaar was 84,5 cm groot, het dier had een gewicht van 98kg.
De meeste worden niet groter dan 70cm (mannetjes) en 60cm (vrouwtjes) gemiddeld worden ze 50-80kg zwaar.
In gevangenschap kunnen ze een gewicht bereiken tot 120kg (zelden) maar dit betreft dan meestal verkeerd gehouden ''vetgemeste'' dieren.
GESLACHTSVERSCHILLENDe diagnose is bij dieren kleiner dan 25-30cm zo goed als onmogelijk.
Mannetjes zijn meestal groter, ook op jonge leeftijd zijn ze vaak al groter dan vrouwtjes die dezelfde leeftijd hebben. Bij mannelijke dieren is de vertakking van de gularia (zogenaamde keelsporen zie figuur 1) sterker gevormd, deze zijn vaak langer dan 14 cm. Ook de sporen op de dijbenen zijn bij het mannetje iets langer/sterker ontwikkeld (tot soms 6cm zie fig 3 man en fig 4 vrouwtje) Mannetjes hebben naarmate ze ouder worden een meer langgerekte rechthoekige vorm, terwijl de vorm van de vrouwtjes eerder rond blijft.
figuur 1Bij oude mannelijke dieren word het carapax duidelijk vlakker naarmate ze ouder worden. De kop van het vrouwtje is rond van vorm en minder vlak dan die van het mannetje.
De schubben op de ledematen zijn bij vrouwtjes in verhouding kleiner.
Bij de mannetjes zijn de marginalia meer gebogen, bij oudere exemplaren gaan de voorste marginalia echt ''gekruld'' naar boven (zie rode pijl fig 2)
figuur2 figuur3 figuur4